Notitieblok door Piet Dorenbosch

achterkant vel B67
De commissievergaderingen hadden echter een minder vlot verloop
terwijl de vertegenwoordigers van de Maatschappij zich hardnekkig bleven
verzetten tegen aansluiting [bij Utrecht] werd heraan door de N.C.B.’ers
en met name door de ondervoorzitter van de Bond, Alphons van
Rijckevorsel, vastgehouden als “een conditie sine qua non”
De N.CB en de Maatschappij konden echter niet tot overeenstemming
komen
p87 …… de gebroeders van Rijckevorsel hadden zich ……. weinig enthousiast
getoond met de voorgenomen fusie ……. De reden van dit geringe enthousiasme
was, dat “hun” fusiedenkbeeld, onmiddellijke ontbinding van de
Maatschappij en nauwe aansluiting van de nieuwe vereniging bij
Utrecht, bij de mannen van de Maatschappij op heftige tegenstand was gestuit.
Trouwens ook Van den Elsen en Van den Heuvel hadden dit denkbeeld
bestreden…… Het opteden van de Van Rijckevorsels irriteerde de
vertegenwoordigers van de Maatschappij bovendien des te meer
daar men hier “het land had aan al wat v. R. heet”. 69
(p 315 69) Vgl brief van Van den Heuvel aan Van den Elsen van
29-9-1897, opgenomen in De Stichting N.C.B. blz 44)
p 88 De vraag mag echter worden gesteld of de Van Rijkevorsels inder-
daad “de groote grief” tegen fusie waren en bleven, zoals Mol
in een gesprek met Van den Heuvel verklaarde 70. 70) ……..Immers, ook
toen de Van Rijckevorsels, uit de Noordbrabantse Boerenbondsbeweging
verdwenen waren, zouden nieuwe fusieplannen eveneens
mislukken. Trouwens, het was in de kringen van de
maatschappij stellig niet onbekend, hoe vooraanstaande
Boerenvonders over de van Rijckevorsels dachten 31 31)…….

B68 Landbouw
p 88 Reeds werd opgemerkt dat Van den Elsen en Van
den Heuvel de fusie-opvattingen van de Van Rijckervorsels niet geheel en al deelden.
Dit geld niet alleen waar deze onmiddellijke onbinding van de Maatschappij eisten ende
anderen zich met een wijziging van de statuten in Boerenbondsgeest tevreden stelden 78,
(  78) p 315 De Noordbrabanter 9 en 12-111-1897)
maar ook waar de verhouding van provinciale en centrale organisatie ter sprake
kwam 79.  ( 79) idem 9-11-1897)
Terwijk de Van Rijckevorsels, wat deze laatste kweste betreft, op zo nauw
mogelijke aansluiting bij Utrecht aandrongen, wensten de anderen zo
ruim mogelijke zelfstandigheid. Zo corrigeerde Van den Elsen Alphons
van Rijckevorsel, door hem er op attent te maken, dat de band met Utrecht
slechts “feitelijk” en niet “statutair” was. “Wij scheiden ons af”, zo ging Van
den Elsen zelfs enigermate dreigend verder, “zoodra de algemeene bond den
verkeerden weg opgaat en dat kunnen wij zonder onze statuten te wijzigen.”
……Anderzijds zal men in de krachtige verdediging van de zelfstandigheid van
de provinciale organisatie door Van den Elsen ook een waarschuwing mogen
zien aan het adres van de Van Rijckevorsels in verband met hun streven
om via het dagelijks bestuur van de N.B.B. aan de Noordbrabanders (en de Limburgers)
hun wil op te leggen inzake de rechtsvorm van de leenbanken, welke kwestie
juist op dat ogenblik enige spanning begon te veroorzaken.
p. 90. Door het optreden van de Van Rijckevorsels, die met de hulp van
het dagelijks bestuur van de N. B. B. hun standpunt, d. i. dat van
de wet van 1876, [in tegestelling tot oprichting van leenbonden op
grond van de wet op de zedelijke lichamen van 1855] wilden opleggen
werd het persoonlijke element echter steeds meer geaccentueerd.

Transcriptie en redigeren: januari 2025 Hans Mestrum m.b.v. Transkribus

fbicon twiticon